Birgit werkt volgens de principes van de biologische landbouw, behalve wat de controle betreft, maar de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba) heeft besloten zich vanaf 1 januari 2018 te laten controleren en dus te certificeren.
Om de grond niet uit te putten, vullen we aan wat we afgenomen hebben in de vorm van oogst.
In de biologische landbouw worden geen mineralen die zo goed als eeuwig in rotsen horen vast te zitten, in de kringloop van de levende natuur gebracht (kunstmest doet dat wel). Dat zou tot een voortdurende toevoeging van voedingsstoffen (nutriënten) leiden, en de natuur, die is aangepast aan nutriëntenarme milieus, doen verdwijnen.
In plaats daarvan wordt bemest met organisch materiaal, zoveel mogelijk uit de eigen omgeving, vanuit het kringloopprincipe, zoals het voor kunstmest ook moest. We voorzien de plant niet rechtstreeks van snel opneembare nutriënten, maar we laten organische plantenresten verwerken door het netwerk van organismen in de grond. Daarom wordt er compost en stalmest* gegeven, waar het leven van de grond nog een boterham aan heeft en dus energie uit haalt, vooraleer die zijn afgebroken tot nutriënten die opneembaar zijn voor de plant. Zo wordt in de biologische landbouw het leven in de grond gevoed, zodat deze de plant kan voeden. Zo wordt de grond levend, vitaal en dus vruchtbaar gehouden. Tegenwoordig streven de meeste biologische bedrijven er ook naar de grond niet te keren, om dat leven doorheen de jaren zo weinig mogelijk te verstoren. Het voorbeeld hierbij uit de natuur is een bosgrond.
De bemesting is ook beperkt en dus een erg kostbaar goed. Er wordt naar gestreefd hem volledig te benutten, zoals ook in de natuurlijke ecosystemen gebeurt. Daar bestaan geen ‘lekken’. Zo spoelt hij niet uit naar de omgeving en blijft de omliggende natuur zijn oorspronkelijk karakter behouden.
*Stalmest is vaste mest uit traditionele stallen, waar de dieren hun gevoeg doen op het stro. Die mest wordt dagelijks opzijgeveegd en naar de mesthoop gevoerd. Het stro is de koolstofbron, de mest de stikstofbron, samen in een evenwichtige verhouding om als energiebron te dienen voor het bodemleven.
In de natuur staan vele soorten planten bij elkaar in een ecosysteem, een afwisseling van soorten in de ruimte. In de landbouw waar gestreefd wordt naar efficiëntie is dat niet praktisch. Daarom wordt wel een afwisseling van soorten in de tijd voorzien: een gewas komt slechts na 5 à 6 jaar terug op hetzelfde stukje grond. Hierdoor krijgen ook de microscopische wormpjes, aaltjes, die zuigen aan de planten van één specifieke plantenfamilie, parasiterende schimmels en insecten die van dat gewas houden, niet de kans te beginnen woekeren in de grond. De bodemmoeheid waarover men spreekt als jaar na jaar aardappelen op dezelfde plaats geteeld worden, wordt in feite veroorzaakt door aardappelaaltjes. Teeltrotatie vermijdt dit soort problemen.
In de teeltrotatie wordt nog met andere aspecten rekening gehouden. In de eerste plaats een gezonde afwisseling tussen gewassen die veel bemesting achterlaten en die die de resterende bemesting volledig opnemen. In de tweede plaats tussen gewassen die door de oogst een bodem met slechte structuur achterlaten (door hem dicht te rijden/trappen tijdens oogst in de herfst, dus in natte omstandigheden) en gewassen die met hun diepe wortels de bodemstructuur herstellen enz..
Onkruid bestrijden we niet met chemische middelen. In de eerste plaats vermijden we het door de grond met groenbemester in te zaaien. Als dat niet kan verwijderen wij het mechanisch door te branden, te eggen, te schoffelen en te hakken. Wat toch nog is blijven staan, wieden we met de hand. 70% van de tijd op een biobedrijf gaat naar onkruidbeheersing. Ook randen van percelen worden niet ‘kapot gespoten’ maar gemaaid met bosmaaier, klepelmaaier of zelfs zeis (door Joost in ons geval).
Ook kippen zetten we in als onkruidwieders.
Om de fysieke arbeid te verminderen wordt de onkruidbeheersing natuurlijk liefst gemechaniseerd aangepakt. Schoffelbalken, wiedeggen, vingerwieders zijn allemaal machines voor achter de tractor. Niet alleen de biosector gebruikt deze methoden, ze vinden hun weg terug naar de gangbare akkerbouw, omdat herbiciden te duur worden. De biosector effent dikwijls de weg voor de gangbare landbouw als het gaat om milieuvriendelijker manieren van werken.
Ziektes worden ten eerste vermeden door teeltrotatie (bodemziekten) en door te streven naar een vitaal gewas. Dat gebeurt door een goede bodemvruchtbaarheid en door een goede start en een goede doorgroei. Ook wordt er gewerkt met robuuste rassen, gecreëerd door veredeling (telkens door te kweken met de meest robuuste van de nakomelingen van de plant/het dier). Deze rassen zijn dan iets minder goed op het vlak van opbrengst dan gangbare, meer ziektegevoelige gewassen. Immers de energie die een gewas opvangt is telkens dezelfde. Hoe het deze verdeelt (over groei, verdediging, zaadaanleg, aroma’s) verschilt. Vandaar dat men zegt dat bio minder opbrengst geeft. Maar als er niet gespoten wordt, zullen de biovariëteiten meer opbrengen. Niet zo’n eerlijke vergelijking dus.
Ziektes komen vaker voor op gewassen geteeld in een gebied waar ze niet inheems zijn of waar ze niet ontwikkeld zijn. Tomaat, komkommer, paprika zijn ziektegevoelig, bloemkool niet. Om zonder bestrijding toch zonder al te veel risico te kunnen telen, zijn de inheemse gewassen dan ook erg belangrijk. Tegenwoordig noemt men ze ‘vergeten groenten’ maar onder de bioconsumenten zijn deze groenten nooit vergeten geweest.
Werken binnen het seizoen waarin een gewas zich het meest thuis voelt beperkt ook de kans op ziektes. Daarom vind je soms wel Belgische gangbare tomaten als er nog geen biologische inlandse zijn. Reken dan maar dat de gangbare stevig besproeid zijn tegen ziektes.
Ziektes moeten in de biologische landbouw vermeden worden, want ze kunnen niet bestreden worden met chemische middelen. Daarom vraagt het veel deskundigheid en toewijding. Soms wordt een zeker verlies erbij genomen. Daardoor wordt het product natuurlijk duurder. Over het algemeen wordt vooral gefocust op een goede bodemvruchtbaarheid. De gewassen groeien daarin sterk en gezond en zijn daardoor beter bestand tegen ziektes.
Plagen. Er zijn een aantal bestrijdingsmiddelen voor insecten en slakken goedgekeurd voor gebruik in de biologische productiemethode. In de praktijk worden pyrethrum en spinosad vaak gebruikt, tegen bladluis en spint en tegen preivlieg, en koolvlieg en koolwitje. Het product is organisch, breekt snel af en werkt zeer gericht tegen de belagers zonder andere insecten mee te slepen in de dood. Het effect van de larven op het gewas is te ingrijpend om niets te ondernemen. Dat zou de opbrengst of de kwaliteit ervan fel verminderen. In kleinschalige percelen kan ook gebruik worden gemaakt van insectengaas.
Groenbemesters
Een groenbemester is een teelt die niet wordt gezaaid voor de oogst maar die ondergewerkt wordt (phacelia, mosterdblad, winterrogge) of opgevoerd aan het vee, in het geval van gras+klaver. Groenbemester wordt gezaaid om de vruchtbaarheid te herstellen door de grond bedekt te houden tegen inslag van regen en tegen het opschieten van onkruid. Dat gebeurt vooral
. door de grondstructuur te verbeteren met doorworteling,
. door organische stof op te bouwen die nadien het leven in de grond voedt en bijdraagt tot de humusvorming,
. door de nutriënten op te nemen die anders zouden uitspoelen (in de winter).
Klaver en andere vlinderbloemigen kunnen bovendien stikstof uit de lucht omzetten in minerale stikstof. Ze bemesten dus de grond zonder mest. Omdat in de biologische methode gewerkt wordt met beperkte bemesting, is het vangen van nutriënten en het aanmaken van minerale stikstof dan ook heel waardevol.
Humus
Humus maakt de grond luchtiger, meer water doorlatend, lichter bewerkbaar, levendig, en houdt vocht en nutriënten goed vast net zoals kalium in de zwaardere, meer vruchtbare gronden. Kortom hij dempt extreme invloeden van buitenaf. De grond kan beter om met extremen, hij is ‘veerkrachtiger’ en meer weerbaar.
In de biologische landbouw staat opbouw van organische stof voorop. In Vlaanderen is door de achteruitgang van de teelt van graan, met uitzondering van mais vooral de organische stofgehalte in de bodem achteruit gegaan. Mais wortelt ondiep en wordt bemest met snelle drijfmest, die het bodemleven eerder doodt dan voedt. Organische stof bevat veel koolstof, afkomstig uit CO2, en de opbouw ervan in de bodem is dus ook een manier om CO2 stijging in de atmosfeer tegen te gaan. Gras (dus graan) kan je beschouwen als een ondergronds bos, omdat het heel veel biomassa in de bodem opbouwt. Grasland is daarom een belangrijke factor in de strijd tegen klimaatopwarming!
Biologische landbouw = teeltrotatie met groenbemesters
Om echt duurzaam aan landbouw te kunnen doen moet in de teeltrotatie voldoende ruimte worden gelaten voor groenbemesters. Sommigen blijven enkel een paar maanden op het veld, sommigen doorheen de winter en grasklaver staat zelfs minstens 1 volledig jaar. Door teeltrotatie zal een bioboer nooit aan monocultuur kunnen doen. Het inbouwen van groenbemester in de teeltrotatie kost hem op korte termijn grond en zaad, maar is nodig om op lange termijn ziektes en aaltjesplagen te vermijden. Om aan teeltrotatie met inbouw van groenbemesters te doen moet de landbouw(st)er over voldoende grond kunnen beschikken. In het versnipperde Vlaanderen, waarin gespeculeerd wordt met landbouwgrond hetgeen de prijzen voor de landbouwer onhaalbaar maken, is de toegang tot grond voor bioboeren een groot probleem. Er wordt dan ook dikwijls teveel gevraagd van de grond omdat er geen ruimte kan worden gegeven aan grasklaver of graan, die de grond doet recupereren.
Land Van Duwijck zit op dat vlak goed. Er kan blijvend ruimte worden gelaten voor grasklaver op min. 1/5e van het terrein. In afwachting van groei van het bedrijf wint Kris van Dijck grasklaver op de gronden buiten de groentenakker in 2016-2017 stond er ook winterrogge op, graan dus.